sexverslaving 

Diagnosis, Assessment, and Treatment of Hypersexuality - Kaplan & Krueger

Deze peer review geeft de stand van zaken weer omtrent de definiëring en diagnose van hyperseksualiteit. De auteurs geven aan dat het begrip en de diagnose ‘hyperseksualiteit’ controversieel blijft. 

Er is veel ambiguïteit omtrent de terminologie. De interpretatie van normale seksualiteit is afhankelijk van verschillende factoren. Zowel individuele verschillen, relationele aspecten, culturele gewoonten als religieuze en etnische overtuigingen bepalen wat we normaal vinden. In de DSM-IV werd hyperseksualiteit omschreven als: “Sexual disturbance that does not meet the criteria for any specific Sexual Disorder and is neither a Sexual Dysfunction nor a Paraphilia”. Volgens de werkgroep ‘parafiele stoornissen DSM-5’ moest hyperseksualiteit ook als aparte categorie worden omschreven in de DSM-5 en wordt hyperseksualiteit opgedeeld in zes subtypes: masturbatie, pornografie, seksueel gedrag met instemmende volwassenen, cyberseks, telefoonseks en stripclubs (Kafka, 2009). Degelijk onderzoek naar hyperseksualiteit en deze subtypes ontbreekt, definities zijn niet altijd uniform en er zijn geen gevalideerde instrumenten voor de diagnose of taxatie.

Volgens  verschillende onderzoeken zou 3-6% in de Verenigde Staten compulsief seksueel gedrag stellen. Het is echter niet duidelijk welke terminologie en criteria in de onderzoeken naar hyperseksualiteit worden gebruikt. Er is ook een gebrek aan onderzoek naar genderverschillen. Beschikbaar onderzoek geeft aan dat 8-40% vrouwen zijn en dat het enige significante verschil tussen mannen en vrouwen het aantal sekspartners in de laatste vijf jaar is. Het is echter moeilijk hierover betrouwbare uitspraken te doen.

Vaste etiologische verklaringen voor hyperseksualiteit zijn daarnaast onbekend. De meeste verklaringsmodellen zijn gebaseerd op klinische impressies, niet op wetenschappelijke data. Er zijn echter verschillende opvattingen: Zo is er enerzijds de neurobiologische etiologie ten gevolge van een disinhibitie of defect in de hersenen. Er is ook het verslavingsmodel en de psychodynamische theorie, waarbij hyperseksualiteit wordt gezien als een poging om met negatieve ervaringen (in de kindertijd) om te gaan of ze te herstellen. Het duale controlemodel ziet hyperseksualiteit als een ongelijkheid tussen de seksuele activatie en de seksuele inhibitie. Het Obsessief-Compulsief verklaringsmodel ziet hyperseksualiteit als onderdeel van de stoornis. Tot slot is er het idee van comorbiditeit waarbij uitgegaan wordt van een hoge comorbiditeit bij majeure depressie, dysthymie, druggebruik, persoonlijkheidsstoornissen en parafilie.

De auteurs stellen zich de vraag of de diagnose effectief helpt in therapie. Het is immers een heel heterogene groep en een complexe problematiek. Er is daarom nood aan een veelzijdige behandeling, op maat van de cliënt. Dit kan een combinatie inhouden van cognitieve gedragstherapie, psychodynamische psychotherapie en farmacologische interventies.

Het is moeilijk een definitie te vinden die het gedrag en de bijkomende disfuncties dekt en tegelijkertijd niet stigmatiseert of pathologiseert. Daarnaast is er meer onderzoek nodig naar de oorzaken van hyperseksualiteit en effectieve behandelvormen.

Opmerkingen bij het artikel:

In de DSM-5 is het klinisch relevante begrip ‘hyperseksualiteit’ nog steeds niet als aparte categorie omschreven, ondanks zo aangegeven in de tekst. Of het moet aanzien worden als stoornis, blijft een ingewikkelde afweging tussen de afgrenzing van het normale en het psyschopathologische. De verslechtering van het algemeen functioneren blijft wel een belangrijk criterium voor het definiëren van ‘hyperseksualiteit’ als stoornis.[1] Ook het UFC hanteert dit als belangrijk criterium voor de diagnose van hyperseksualiteit.


[1] Zie Goethals, K., Cosyns, P. (2014). Seksuele stoornissen in de DSM-5. Tijdschrift voor psychiatrie, 56, 196-200