Vormingsmoment 2011

Het Universitair Forensisch Centrum organiseerde een tweedaags congres omtrent Internet Child Abuse. Internet child abuse kent in de hulpverleningspraktijk een sterke toename. Onderzoek naar internet child abuse is echter recent en vrij beperkt. De toename in de hulpverleningspraktijk versterkt de nood aan kennis en inzicht in online seksueel misbruik.

We nodigden diverse sprekers uit die elk vanuit het praktijk en/of onderzoeksveld deze problematiek benaderden. De sprekers presenteerden de meest recente inzichten en uitdagingen op het terrein van online seksueel misbruik. Op de eerste dag verwelkomden we Prof. Dr. Stevens, Prof. Dr. Pham en Mevr. Milazzo, Hoofdinspecteur de Waele en Prof. Dr. Quayle. De tweede dag werd een workshop aangeboden door Dr. Quayle over werken met internetplegers.

Prof. Dr. Liesbet Stevens is als gastdocent verbonden aan het Interfacultaire Instituut voor Familiale en Seksuologische Wetenschappen aan de KU Leuven. In 2002 publiceerde ze het boek ‘Strafrecht en seksualiteit’.

Prof. Dr. Stevens kaderde internetpedofilie binnen de huidige Belgische strafrechtelijke wetgeving. Internetpedofilie omvat bezit en verspreiding van kinderpornografische beelden, maar ook online seksuele gesprekken en gedrag. Kinderpornografie wordt binnen de Belgische wetgeving strikt gedefinieerd, maar soms ruim geïnterpreteerd. Het omvat beelddragers met een pornografische inhoud en seksuele handelingen en houdingen, waarbij minderjarigen zijn betrokken. Sinds 2011 wordt het eigenlijke bezit van kinderpornografie ook meer strikt omschreven. Toch rijzen er nog steeds vragen over de definiëring van kinderpornografische beelden. Bijvoorbeeld, hoe classificeren we een collectie van honderden foto’s van kinderen op het strand? Verder wijst Dr. Stevens erop dat internetpedofilie meer omvat dan bezit en verspreiding van kinderpornografisch materiaal. Het gaat ook over relatief nieuwe fenomenen zoals online seksuele gesprekken en seksueel gedrag, die zeer moeilijk kunnen worden ondergebracht binnen de huidige wetgeving. Bijvoorbeeld, moet een chatgesprek met seksuele inhoud als een gesprek worden gedefinieerd of als een tekst? Waaronder plaatsen we online seksueel gedrag: aanranding van de eerbaarheid, aanzetting tot ontucht, openbare zedenschennis? Samengevat zal er de komende jaren belangrijk denkwerk moeten verricht worden om de online seksuele grooming- en misbruikfenomenen in te passen binnen onze wetgeving.

Prof. Dr. Pham en Mevr. Milazzo stelden de voorlopige resultaten van het European Online Grooming Project voor. Prof. Dr. Pham is Professor Forensische Psychologie aan de Universiteit van Bergen en hoofd van het Centre de Recherche et Défense Sociale in Doornik. Mevr. Milazzo, medewerkster van Prof. Pham, is forensisch onderzoekster aan de Universiteit te Bergen en werkte eerder als klinisch psychologe in een penitentiaire setting.

Het ’European Online Grooming Project’ is een grootschalig internationaal onderzoek dat de wisselwerking tussen dader, computer en slachtoffer bestudeert. Dr. Pham en collega’s maken gebruik van dossierstudies, workshops en interviews met behandelaars, politieagenten en groomers. De doelstellingen van het project betreffen voornamelijk het in kaart brengen van de dynamiek van het online grooming proces en risico, zodat dit beperkt kan worden. De eerste resultaten schetsen een beeld van de groep internetplegers en slachtoffers, en de fasen binnen het grooming proces. Online grooming verloopt in verschillende stadia die worden in stand gehouden door tal van processen, zoals het anonieme karakter van het internet, verslavingselementen, cognitieve distorsies en het gedrag van jongeren online. De resultaten wijzen er ook op dat afhankelijk van het type dader een ander type slachtoffer benaderd wordt. Bijvoorbeeld, een hyperseksuele dader zal zich eerder wenden tot risiconemende jongeren, die avontuur zoeken en meer gedesinhibeerd zijn. De voorlopige bevindingen van het EOGP hebben verscheidene implicaties, zowel voor de behandeling van internetplegers als preventiemaatregelen en het opbouwen van een veilige online omgeving.

Peter De Waele startte in 1996 als onderzoeker pedofilie en is sinds 2005 groepschef van het team Seksuele Uitbuiting Minderjarigen bij de Federale Gerechtelijke Politie Brussel. Hij is tevens auteur van “Kan je een geheim bewaren?”. Het team Seksuele Uitbuiting Minderjarigen voert onderzoek naar child abuse images (kinderpornografische beelden) en grooming processen. Hoofdinspecteur De Waele schetste op basis van zijn praktijkervaring en onderzoekskennis het profiel van de groep internetplegers, hoe de politiedienst verhoor- en onderzoekstechnieken aanpassen aan deze groep daders en de rol van het sociale aspect in het downloaden of ruilen van child abuse images. Een belangrijke vraag binnen het gerechtelijk onderzoek is of hands off feiten een voorspeller of indicator zijn voor hands on delicten. Binnen politiediensten wordt vaak verondersteld dat hands off daders uiteindelijk ook hands on daders zullen worden of al zijn, hoewel De Waele deze stelling nuanceert. Hij stipt ook het belang aan van de verdere opvolging van internetplegers nadat een onderzoek is afgerond. Met betrekking tot online grooming blijkt het internet nog steeds geen veilige omgeving voor minderjarigen: in tegenstelling tot wat Dr. Pham en collega’s vonden in Belgische focusgroepen, blijkt dat de meeste jongeren zich weinig bewust zijn van de basisregels voor veilige communicatie op internet, waardoor het online ‘groomen’ van een kind relatief gemakkelijk is.

De laatste lezing werd verzorgd door Prof. Dr. Quayle. Prof. Dr. Quayle is hoofd van het COPINE (Combating Paedophile Information Networks in Europe) onderzoek, klinisch psychologe voor daders en slachtoffers en Professor klinische psychologie aan de Universiteit van Edinburgh.

In het COPINE onderzoek worden data verzameld betreffende kinderpornografische beelden, de slachtoffers en de daders. Internet representeert een nieuwe context voor seksueel misbruik met specifieke kenmerken en mechanismen. Het downloaden van child abuse images is niet enkel een individuele aangelegenheid, maar kan ook een nieuwe sociale context creëren voor daders waarbinnen diverse sociale processen een invloed hebben. Het COPINE project bestaat ook uit de studie van de eigenlijke kinderpornografische beelden. Een belangrijke vraag voor onderzoek en de praktijk is welke functie het bekijken van kinderpornografische beelden vervult. Onderzoek wijst erop dat dit niet alleen gaat om een seksuele bevrediging, maar dat er ook een verzamelaspect, verslaving, sociale invloeden of emotionele vermijding kan meespelen. Kinderpornografische beelden kunnen ook gebruikt worden als een meer objectieve maat van seksuele interesses, of digitaal bewijs (Glasgow, 2010), maar ook om te differentiëren binnen de groep internetplegers, of tussen hands on en hands off plegers. Tenslotte presenteren zich ook nieuwe uitdagingen in verband met het kinderpornografisch karakter van nieuwe trends bij jongeren, zoals sexting. Verder onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of dit deel uitmaakt van de seksuele exploratie van jongeren dan wel of deze trend problematisch wordt.

Workshop

Op de tweede dag van het congres werd een workshop over therapeutisch werken en de uitdagingen van therapie met internetplegers aangeboden door Dr. Quayle. Het werd een interactieve sessie waarin ideeën over de praktijk werden uitgewisseld met collega’s uit het werkveld.

De workshop omvatte drie luiken: toepasbare theoretische modellen, diagnostische mogelijkheden en tekortkomingen en interventiemodellen. Dr. Quayle leidde de workshop in met een praktijkvoorbeeld van zes internetplegers die de kern vormden van een uitgebreid online netwerk. Aan de hand van deze casus schetste ze de invloed van sociale processen, zoals het winnen van vertrouwen, de rol van hiërarchie binnen deze netwerken en de sociale invulling van het delen van kinderpornografische beelden tussen internetplegers. Immers, de problematiek van kinderpornografie omvat in de praktijk vaak meer dan enkel het downloaden van kinderpornografie, maar ook het uitwisselen en produceren van beelden, evenals de grooming van potentiële slachtoffers. Deze sociale context is niet onbelangrijk en kan een invloed hebben op het escaleren van misbruik: een bestaande seksuele arousal kan escaleren door foto’s en fantasieën met elkaar te delen. Het spreekt voor zich dat deze inzichten verscheidene therapeutische uitdagingen met zich meebrengen alsook de risicotaxatie beïnvloeden: wat is de rol van fantasie in seksueel misbruik, wat weten we binnen de praktijk van de sociale context en heeft dit iets te maken met de motivatie van de cliënt om kinderpornografische beelden te downloaden?

Het eerste deel van de workshop belichtte theoretische verklaringen omtrent online seksueel misbruik. Online seksueel misbruik kan binnen verschillende theoretische kaders geplaatst worden. Uit de groepsdiscussie bleek dat deze denkkaders elkaar in de praktijk niet uitsluiten, hoewel elk afzonderlijk denkkader ook specifieke interventies met zich meebrengt. Het gebruik van een functionele analyse is nuttig om de drijfveren achter het gedrag te onderzoeken.

In het tweede deel schetste Dr. Quayle de diagnostische mogelijkheden bij internetplegers. Zowel psychometrische screening batterijen als alternatieve metingen zoals polygrafie en indirecte metingen kunnen zinvol zijn. Echter, uit metaanalyses blijkt dat zelfrapportages en polygrafie vaak problematisch zijn. Indirecte metingen, zoals de IAT, kunnen hier een alternatief bieden. Ook digitaal bewijsmateriaal kan gebruikt worden binnen de diagnostiek: patronen van beelden die gedownload worden over tijd kunnen bijvoorbeeld seksuele interesses of escalatie van probleemgedrag weerspiegelen. Tenslotte biedt een functionele analyse ook in de diagnostiek van internetplegers een zeer belangrijke meerwaarde.

In het derde en laatste luik kwamen mogelijke interventies aan bod. Interventies kunnen zich richten op de dader, de slachtoffers en de situatie. Bijvoorbeeld, het “Internet Sex Offender Treatment Programme” is een evidence based cognitief gedragstherapeutisch programma en sluit aan bij het good lives model. Ook voor kinderen zijn er educatiecampagnes en bepaalde software beschikbaar om het internet te filteren, hoewel het onduidelijk is hoe dit kinderpornografische downloads kan verminderen. We sloten af met een denkoefening over de rol van fantasie in child internet abuse, en hoe we hier in therapie mee kunnen omgaan. Welk effect heeft het werken met fantasie binnen de therapie en op welke manier kan fantasie interessant zijn voor ons? Over werken met fantasie in de context van seksueel misbruik weten we op de dag van vandaag weinig. Fantasie representeert een belangrijke uitdaging voor verder onderzoek.

Het symposium kende een goede opkomst. 112 professionals namen deel. Verschillende disciplines uit het forensisch zorgcircuit waren vertegenwoordigd: psychiaters, psychologen, maatschappelijk werkers, criminologen en anderen. 70 van hen vulden aan het einde van de dag een evaluatieformulier in. Hieruit blijkt dat men in het algemeen zeer tevreden is over de inhoud van de uiteenzettingen van de sprekers. Zij scoorden gemiddeld 4.14/5. De communicatie en bekendmaking door het UFC werd zeer goed geacht, alsook de locatie, dagindeling, moderatoren en ontvangst. De suggestie die ’t vaakst terugkwam, is het inkorten van de middagpauze (ten voordele van meer spreektijd). Hier zullen we dan ook zeker rekening mee houden bij het volgende symposium! De totaalwaardering van de hele dag is gemiddeld 8.15/10 met een minimum van 7/10 en een maximumscore van 10/10.

Aan de workshop namen 20 therapeuten deel waaronder 1 psychiater, 15 psychologen en 4 therapeuten met een andere basisopleiding. De expertise van Dr. Quayle werd door iedereen als goed tot zeer goed ingeschat. De interactiviteit, presentatie en bruikbaarheid van de workshop in de praktijk werd ook door iedereen als goed tot zeer goed geëvalueerd. De workshop scoorde gemiddeld 9.08/10 bij de 20 deelnemers met een minimum van 8/10 en een maximum van 10/10.

We zijn zeer tevreden met deze evaluatie en danken iedereen voor zijn aanwezigheid.

Het UFC hoopt ook bij volgende vormingsdagen zoveel interesse en enthousiasme vast te stellen bij de partners van het Samenwerkingsakkoord.

Referenties

  • Eke, A.W., Seto, M.C., & Williams J. (2010). Examining the Criminal History and Future Offending of Child Pornography Offenders: An Extended Prospective Follow-up Study. Law and Human Behavior, 35, 6, pp. 466-478.
  • De Waele, P. (2011). Kan je een geheim bewaren? Van Halewyck.
  • Glasgow, D. (2010). The potential of digital evidence to contribute to risk assessment of internet offenders The Journal of Sexual Aggression, 16, 1, pp. 87-106.
  • Seto, M. C., & Eke, A. W. (2005). The criminal histories and later offending of child pornography offenders. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 17, 201–210.
  • Stevens, L. (2002). Strafrecht en Seksualiteit: de misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, ontucht, prostitutie, seksreclame, zedenschennis en overspel. Intersentia: Antwerpen-Groningen.
  • Quayle, E., Lööf, L. & Palmer, T. (2008). Child Pornography and Sexual Exploitation of Children Online. (Series editor J. Doerk). ECPAT International: Bangkok.

www.european-online-grooming-project.com

www.childcentre.info/ROBERT