Nina Stalpaert, stagiaire Criminologie, nam de journal club voor december 2025 op zich. Ze koos het thema voyeurisme en gaf toelichting aan de hand van een beschrijvend model. 

Op 2 december 2024 stelde Nina Stalpaert, stagiaire criminologie, een Journal Club voor over voyeurisme. Ze haalde daarvoor inspiratie uit het artikel van Lister en Gannon (2023) , “A Descriptive Model of Voyeuristic Behavior (DMV)”, dat een model beschrijft omtrent voyeuristisch gedrag. Het model is gebaseerd op interviews met 17 gedetineerden met een veroordeling voor voyeurisme in de UK en vond plaats bij een gedetineerdenpopulatie. De Journal Club bood naast een overzicht van dit onderzoek ook een kritische reflectie over de beperkingen van het model en daarnaast werd een stand van zaken gegeven over de bestaande literatuur over voyeurisme.

Het onderzoek richtte zich op een steekproef van 17 mannen, elk van hen veroordeeld voor voyeurisme. De deelnemers werden geselecteerd via een doelgerichte steekproef, waarbij rekening werd gehouden met hun bijkomende veroordelingen. De methodologie is gebaseerd op de ‘grounded theory’, waarbij kwalitatieve diepte-interviews afgenomen werden met de gedetineerden. Op basis hiervan konden de onderzoekers het DMV-model uitwerken, dat de factoren en gedragingen beschrijft die leiden tot het stellen van voyeuristisch gedrag en opgebouwd is uit vier fasen; de achtergrondfactoren van de pleger (1), zoals negatieve ervaringen in de jeugd; de distale factoren (2) die verwijzen naar de omstandigheden die zich 6 maanden tot een paar dagen voor het delict voordoen, zoals gebrek aan sociale steun; de proximale factoren (3) omvatten de onmiddellijke gebeurtenissen die kort voor het delict plaatsvinden, zoals de mate van voorbereiding, en delict- en postdelictfactoren (4), waarin voornamelijk de reactie van het slachtoffer een rol speelt in het al dan niet recidiveren van de dader.

Op basis van dit model konden de onderzoekers 3 ‘pathways’ of wegen naar het voyeuristisch delictgedrag, identificeren. Deze zijn seksuele gratificatie, maladaptief zoeken naar connectie, en toegang tot onbereikbare personen. De pathway 'seksuele gratificatie' wordt gekenmerkt door het zoeken naar seksuele bevrediging, vaak gekoppeld aan compulsieve seksuele drang. 'Maladaptief zoeken naar connectie' verwijst naar pogingen om emotionele of sociale verbindingen te maken via voyeuristisch gedrag, vaak in situaties van isolatie of een gebrek aan steun. 'Toegang tot onbereikbare personen' beschrijft gedrag dat gericht is op individuen die buiten het bereik van de pleger liggen, zoals stiefkinderen of buren. Volgens het onderzoek zou elke persoon die voyeuristisch gedrag stelt, op basis van het DMV, binnen één van deze ‘pathways’ geplaatst kunnen worden. Het idee is dat door personen binnen een specifieke pathway te plaatsen, het eenvoudiger wordt om voor ieder individu een passende behandeling te ontwikkelen.

Tijdens de bespreking werden naast de interessante inzichten ook de beperkingen van het onderzoek aangekaart. De belangrijkste beperking betreft de steekproef van het onderzoek. Deze omvat slechts 17 personen en bestaat uitsluitend uit gedetineerden, waarvan 16 respondenten ook andere veroordelingen hadden naast voyeurisme. Dit kan impact hebben op de profielen waarop dit model gebaseerd is. Het model lijkt tevens nogal uitgebreid om slechts op basis van 17 respondenten te zijn uitgebouwd. De complexheid van het model maakt het tevens lastig om het model te generaliseren naar bredere populaties of het in de praktijk toe te passen. Meer onderzoek en replicatiestudies zijn nodig om dit model te testen op een grotere onderzoekspopulatie.

Naast het onderzoek van Lister en Gannon werd ook kort een huidige stand van zaken gegeven van de recente literatuur over voyeurisme. De reeds bestaande onderzoeken zijn veelal kwantitatief van aard en beschrijven de prevalentie van voyeuristisch gedrag. Zo variëren de prevalentiepercentages tussen 12% en 34,5%, volgens studies uitgevoerd in Canada, Tsjechië en Zweden (Bártová et al., 2021; Joyal & Carpentier, 2017; Långström & Seto, 2006). Bij vrouwen is het percentage lager, met slechts 4% volgens Canadees onderzoek (Rye & Meaney, 2007). Daarnaast bleek uit een studie dat 79% van de respondenten voyeuristisch gedrag zou vertonen als ze zeker wisten dat ze niet gepakt zouden worden (Lister & Gannon, 2023). Uit de literatuur blijkt ook dat mannen vaker voyeuristisch gedrag vertonen dan vrouwen (Duff, 2018). Er is echter een groot gebrek aan empirisch onderzoek over het onderwerp, waardoor achterliggende motivaties en factoren ernstig onderbelicht zijn. Uit bestaand onderzoek blijkt wel dat voyeurisme positief (matig) geassocieerd is met factoren zoals man zijn, meer psychologische problemen, een lagere levenstevredenheid, meer middelengebruik en een hogere seksuele interesse en activiteit dan gemiddeld (Seto, 2006). Volgens Wood (2019) kan voyeuristisch gedrag voortkomen uit een behoefte aan intimiteit (eenzaamheid of het zoeken van verbinding), escapisme (ontsnappen aan negatieve emoties of moeilijkheden), of gewoonte/drang (een onbeheersbare drang of verslaving). Wood benadrukt echter dat verder onderzoek en validatie van deze bevindingen noodzakelijk zijn.

Daarnaast werd gesproken over nieuwe opkomende vormen van voyeurisme ten gevolge van technologische evoluties. Er werd hierbij vooral aandacht gegeven aan het fenomeen ‘upskirting’, zijnde het heimelijk filmen of fotograferen van meisjes en vrouwen onder de rok. Dit fenomeen is de laatste jaren gegroeid en zal door de constante evoluerende technologie alleen maar blijven toenemen. Het fenomeen brengt niet enkel maatschappelijke, maar ook juridische moeilijkheden met zich mee. Een voorbeeld hiervan is de moeilijkheid in veel landen om upskirting te vervolgen onder de voyeurisme- of privacywetgeving, aangezien dit gedrag vaak in openbare ruimtes gesteld wordt.

Een belangrijke uitdaging in het onderzoek naar voyeurisme is dat definities sterk kunnen variëren tussen culturen en tijdsperioden. Deze variaties leiden tot inconsistenties in onderzoeksresultaten en kunnen de bevindingen vertekenen. Bovendien is onderzoek naar voyeurisme bemoeilijkt door het stigma en het (foute) idee dat dit gedrag minder ernstig is dan andere seksuele delicten. Dit heeft ertoe geleid dat voyeurisme in vergelijking met andere seksuele misdrijven minder aandacht heeft gekregen in wetenschappelijk onderzoek.

Ondanks deze onderbelichting zijn de gevolgen voor slachtoffers niet te onderschatten. Dit geldt met name wanneer er beeldmateriaal van het voyeuristische gedrag wordt vastgelegd en verspreid. Het delen van dergelijke beelden kan de schade voor slachtoffers vergroten, zowel op emotioneel als sociaal vlak. Slachtoffers kunnen te maken krijgen met schaamte, schending van hun privacy en langdurige psychologische gevolgen. Dit benadrukt de noodzaak van verder onderzoek en bewustwording rondom dit thema, alsook de ontwikkeling van betere juridische en maatschappelijke kaders om deze vormen van misbruik aan te pakken.

Hoewel er kritische kanttekeningen zijn bij het DMV-model, zoals de beperkte steekproef en complexiteit, biedt het waardevolle inzichten in voyeuristisch gedrag en de onderliggende factoren. Verder onderzoek en toetsing in bredere populaties is noodzakelijk om de toepasbaarheid en effectiviteit van het model te versterken. Het is essentieel om meer aandacht te besteden aan de onderliggende factoren van het gedrag, alsook aan de ontwikkeling van gerichte interventies.

Lister, V. P. M., & Gannon, T. A. (2024). A Descriptive Model of Voyeuristic Behavior. Sexual abuse : a journal of research and treatment, 36(3), 320–348. https://doi.org/10.1177/10790632231168072