Op 24/11/2020 heeft de UFC online webinar omtrent de behandeling van seksueel afwijkend gedrag plaatsgevonden. Lees hier het verslag
De online UFC-studiedag stond dit jaar in het teken van ‘de behandeling van seksueel afwijkend gedrag’, naar aanleiding van het recent gepubliceerde UFC-handboek. Een kort openingswoord werd gegeven door dhr. Svacina, verantwoordelijke van de uitgeverij Gompel en Svacina. Hierna ging de studiedag officieel van start waarbij de criminologe van het UFC, Minne De Boeck, een inleiding bracht omtrent de inhoud en evolutie van het samenwerkingsakkoord voor de begeleiding en behandeling van seksuele daders.
Als eerste spreker kwam Prof. Liesbet Stevens aan het woord. Ze is doctor in het seksueel strafrecht (KU Leuven) en adjunct-directeur van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen. Prof. Stevens lichtte de meest recente ontwikkelingen in het seksueel strafrecht toe, zo genieten voyeurisme en grooming recentelijk een aparte strafbaarstelling. Verder kwamen ook beelden van seksueel kindermisbruik aan bod en werd de discussie uit het handboek omtrent het gebruik van sekspoppen verder uiteengezet; juridische, ethische en therapeutische overwegingen werden daarbij in overweging genomen. Incest, seksisme en stalking maakten ook enkele recente ontwikkelingen door. Voor incest valt men in het nieuw seksueel strafrecht terug op algemene wetten waardoor seksuele betrekkingen met wederzijdse toestemming boven de leeftijd van zestien jaar niet meer strafbaar zijn wanneer ze tussen familieleden gebeuren. Seksisme is daarentegen wel strafbaar maar is evenwel niet opgenomen in het huidige seksuele strafrecht. Stalking is sinds 2016 in het huidige seksueel strafrecht geen klachtmisdrijf meer, waarbij kort werd verwezen naar zaak Bart de Pauw. Tot slot werd er gesproken over verkrachting: wanneer het om verkrachting gaat, is er sprake van een niet-limitatieve lijst van geweld, waardoor het parket ook nog op niet-vernoemde manieren kan proberen bewijzen dat het slachtoffer geen toestemming heeft gegeven voor de seksuele betrekkingen. Dit geldt niet voor aanranding van de eerbaarheid. Prof. Stevens concludeert dat we de strijd tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag verder moeten opvoeren. In de praktijk merkt zij dat er geregeld achter de feiten aan gelopen wordt. Aan de hand van het nieuwe strafwetboek in combinatie met het prioriterende beleid van de nieuwe regering betreffende seksueel grensoverschrijdend gedrag, kan besloten worden dat het alvast de juiste richting uitgaat, aldus Prof. Stevens.
Nadien volgde Prof. dr. Kris Goethals, psychiater en directeur van het UFC. In deze sessie werd het publiek geïnformeerd over de rol van hormonen en medicamenteuze behandeling bij seksueel grensoverschrijdend gedrag. Prof. Goethals stelde dat meer kennis omtrent dit topic wenselijk is bij professionals en startte vervolgens bij het overlopen van de verschillende functies die gereguleerd worden door mannelijke geslachtshormonen. Omtrent de vrouwelijke variant kan weinig geconcludeerd worden door het gebrek aan wetenschappelijke kennis. Vervolgens werden ook enkele voor de hand liggende stellingen ontkracht betreffende mannelijke geslachtshormonen. Zo staat de testosteronspiegel bij mannen bijvoorbeeld niet gelijk aan de intensiteit van de seksuele drift, bijgevolg is er bij hyperseksualiteit niet noodzakelijk sprake van abnormale testosteronspiegels. Aan de hand van vijf niveaus met bijhorende casussen maakte Prof. Goethals het topic meer praktijkgericht. Hij besprak (medicamenteuze) behandelmogelijkheden van een gevarieerde groep van daders, gaande van exhibitionisten met een lage kans op het plegen van hands-on feiten, tot zwaardere gevallen die vandaag de dag te gevaarlijk zijn om vrij te laten in de maatschappij. Tot slot werden de contra-indicaties van medicamenteuze behandelingen overlopen. Om af te sluiten haalde professor Goethals aan dat hormonale of medicamenteuze behandeling vaak een ‘drangmaatregel’ is. Zelfs al tekent een patiënt gewillig de verplichte ‘Informed Consent’, echt vrij om te beslissen is de patiënt niet, wetende dat hij enkel kan kiezen tussen behandeling of teruggaan naar de gevangenis.
De laatste lezing van de voormiddag werd voorgebracht door Prof. Freya Van Der Laenen en Prof. dr. Paul Cosyns. Deze ging over het beroepsgeheim en ethische kwesties bij de behandeling van seksueel afwijkend gedrag. De presentatie werd opgesteld op basis van de vele vragen die professor Van Der Laenen mocht ontvangen alvorens de webinar begon. Spreekrecht en spreekplicht werden bijgevolg tegen elkaar afgewogen en ook de noodtoestand werd verduidelijkt in de presentatie. Prof. Van Der Laenen maakte duidelijk dat het in geval van de noodtoestand gaat om een ernstig en actueel probleem, waarbij het beroepsgeheim kan geschonden worden. Het betreft een actueel gevaar en niet iets dat pas gevaarlijk kan zijn in de verre toekomst, wat voor vele deelnemers voordien onduidelijk bleek te zijn. Verder werd ingegaan op ‘drangmaatregelen’, wat eerder bij Prof. Goethals aan bod kwam. Patiënten mogen niet tegen hun wil behandeld worden, al is er in de forensische zorg sprake van genegotieerde toestemming aangezien er sprake is van behandeling in een opgelegde juridische context. Prof. Van Der Laenen hamerde verder op een uniform beleid binnen elke instantie, bijvoorbeeld: wat voor informatie wordt er al dan niet (intern) gedeeld en met wie? De prestatieverbintenis, zoals gebruikt wordt bij de behandeling van daders van seksueel afwijkend gedrag, vormt daarbij een goed praktijkvoorbeeld. Op deze manier kan een gelijke aanpak en behandeling van seksuele delinquenten beter verzekerd worden.
De namiddag werd vormgegeven door verschillende verdiepingssessies, elke deelnemer kon één verdiepingssessie bijwonen. Hieronder vindt u een kort inhoudelijk verslag van elke sessie.
Sessie 1: Vrouwelijke zedenplegers door Vivienne de Vogel.
Seksueel geweld door vrouwen, het blijkt een zeldzaam fenomeen. De officiële prevalentie bedraagt 4 tot 5%. Het kan natuurlijk gaan om een onderschatting, gezien de discrepantie tussen de officiële statistieken en zelfrapportage bij slachtoffers. In geval van het laatste zou er een waarnemingstoename zijn van bijna 10%. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat seksueel geweld door vrouwen minder zichtbaar is omwille van stereotypen en de veelvoorkomende mythe van de verzorgende moeder. Geweld door vrouwen is eveneens van een andere aard: minder zichtbaar, de uiting is vaak minder seksueel van aard maar eerder verbaal of psychisch, en de motieven bevatten veelal een sterke emotionele component. Bijkomend worden vaak psychische problemen vastgesteld bij vrouwelijke zedendelinquenten maar zelden parafilieën. Met deze onderliggende psychische problemen wordt veelal rekening gehouden waardoor er sprake zou zijn van mildere straffen voor vrouwelijke daders. Ondanks wat al geweten is, heerst een nood aan meer kennisvergaring omtrent vrouwelijk zedenplegers omwille van diverse redenen: stijging in het aantal opnames; intergenerationele transfer; slachtoffererkenning etc. Mevr. de Vogel gidste hierbij het publiek doorheen haar onderzoek waarbij ze de dossiers van 275 mannelijke en 280 vrouwelijke delinquenten bestudeerde. 10 van de 280 vrouwen pleegden een zedendelict. Binnen dit onderzoek kon zij besluiten dat maar in 0.3% van de feiten gepleegd door vrouwen een effectief seksueel motief speelde. In alle 10 de gevallen was er sprake van een (veelal mannelijke) mededader. Het merendeel onder hen had te kampen met een trauma en/of een complexe psychologische problematiek. Naast het beperkte onderzoek, is ook omtrent behandeling en risicotaxatie tot nu toe nog maar weinig theorievorming gebeurd. De voornaamste bron van informatie op heden is de Lucy Faithfull Foundation en de AFFSA (Assessment Framework for Female Sexual Abusers). Dit framework tracht domeinen aan te reiken waarrond behandeling bij vrouwelijke zedendelinquenten zich het best kan situeren. Veelal ligt de focus op het vergroten van (financiële) zelfstandigheid en zelfvertrouwen, het verbeteren van emotieregulatie, traumabehandeling, coping en relaties. Op basis van risicotaxatie is merkbaar dat de bestaande risicotaxatie-instrumenten veelal de risico’s onderschatten en onderzoek naar voorspellers van zedenrecidive bij vrouwen uitblijft. Om af te sluiten werd de casus van Marit voorgedragen, ter illustratie van de gegeven informatie.
Sessie 2: Plegers met een verstandelijke beperking door Elke Doms, Ellen Baten & Jill De Ridder.
Als psychotherapeut zijn bepaalde uitdagingen verbonden aan het werken met zedendelinquenten met een verstandelijke beperking. Jill De Ridder, Elke Doms en Ellen Baten van CGG Kempen spitsten zich toe op deze uitdagingen. Om te beginnen vinden ze de definiëring van de doelgroep belangrijk. Momenteel kijkt de DSM 5 naar het IQ en het aanpassingsvermogen van individuen met betrekking tot het conceptuele, sociale en praktische domein. Daarnaast kent deze doelgroep ook enkele kwetsbaarheden waar therapeuten rekening mee dienen te houden. Hier gaat het onder andere over leer- en denkproblemen, communicatieve problemen, etc. Daarnaast kennen verstandelijk beperkte plegers vaak een externe locus of control of beschikken ze over onvoldoende kennis over seksualiteit. Het delict schuilt zich dus dikwijls in een ontwikkelingsachterstand en vindt niet enkel plaats vanuit een afwijkende seksuele voorkeur. Hierdoor kunnen denkfouten of ontkenning de kop op steken. Omwille van de verstandelijke beperking, is het steeds belangrijk om te kijken naar de sociaal emotionele ontwikkeling van de delinquenten. “Het gras begint niet sneller te groeien wanneer je er aan trekt”, waarmee mevr. Doms doelt op het feit dat je cliënten best niet ‘pusht’ om naar een volgende fase in hun sociaal emotionele ontwikkeling over te gaan. Als therapeut geef je hen beter de ruimte om te groeien.
Mevr. De Ridder ging hierna verder in op “what works”. Doordat de begeleidingsweg grotendeels hetzelfde is, worden ook hier de klassieke modellen gebruikt zoals het Good Lives Model en het Risk-Need-Responisvity (RNR) model. Daarnaast bestaan ook specifieke modellen voor individuen met een beperking zoals het “old me – new me” model van Haaven. Deze doelgroep kent eveneens dezelfde statische en dynamische risicofactoren in hun behandelplan. De therapeut dient echter op zoek te gaan naar aangepaste behandelmethodes en – strategieën, conform het responsiviteitsprincipe in het RNR model. Daarnaast wordt de taal het best aangepast door geen vaktermen te gebruiken. De sprekers waarschuwden hierbij wel om niet te vervallen in kinderlijke taal en specifieerden de verschillende methodieken die hierbij gehanteerd kunnen worden. De verdiepingssessie rond plegers met een verstandelijke beperking werd afgesloten met de conclusie dat deze doelgroep specifieke aandacht, veel geduld en creativiteit vraagt van de therapeut. Durf dus buiten de lijntjes te kleuren maar zorg in eerste instantie ook voor jezelf.
Sessie 3: Autisme en seksueel grensoverschrijdend gedrag door Alex Rutten.
Dr. Alexa Rutten spitste zich in haar verdiepingsessie toe op de behandeling van jongeren met ASS. Zij is werkzaam aan de universiteit van Tilburg, het GGzE, het Centrum Kinder & Jeugdpsychiatrie te Eindhoven en de Kliniek en polikliniek voor forensische jeugdpsychiatrie ‘Catamaran’. Dr. Rutten ging van start met enkele casussen. Aan de hand van deze cassussen overliep ze de kenmerken van ASS, betreffende tekorten in sociale communicatie/interactie en beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten. Dr. Rutten ging daarbij dieper in op de wisselwerking tussen autisme en seksualiteit enerzijds en autisme en grensoverschrijdend gedrag anderzijds. Aan de hand van een niet-limitatieve lijst van ‘symptomen’ die mogelijks leiden tot grensoverschrijdend gedrag, maakte dr. Rutten duidelijk dat bepaalde kenmerken van autisme mee aan de oorzaak kunnen liggen van grensoverschrijdend gedrag. De focus van de verdiepingssessie verschoof verder naar positieve en beschermende factoren van autisme. Personen met ASS zijn veelal bewust van wat is toegestaan en hebben sterk de neiging zich aan deze regels te houden en zich conformerend op te stellen. Verder werden een aantal aandachtspunten opgesomd die van belang zijn bij behandeling en begeleiding van deze specifieke doelgroep, gaande van voorspelbaarheid, duidelijkheid en communicatie tot prikkelgevoeligheid en aandacht. Wat betreft de mogelijkheden in verband met behandeling zijn voorlichting in de algemene zin, het vlaggensysteem en cognitieve gedragstherapie aangewezen. Medicatie bij de behandeling is meestal niet aan de orde, maar antipsychotica, methylfenidaat en SSRI’s behoren tot de mogelijkheden. Dr. Rutten concludeerde dat de verschillen tussen mensen met en zonder ASS op gebied van seksualiteit niet groot zijn. Bepaalde kenmerken van ASS kunnen een rol spelen bij het tot stand komen van seksuele grensoverschrijdend gedrag, maar ASS kan niet beschouwd worden als een risicofactor voor (zeden)delinquentie. Er is steeds behoefte aan verder onderzoek betreffende preventie en risicogroepen binnen de ASS-gemeenschap.
Sessie 4: Psychopathie bij seksuele delinquenten door Kasia Uzieblo.
Al jaren wekt psychopathie belangstelling bij zowel het grote publiek, als bij onderzoekers en clinici.Het verbaast dan ook niet dat het één van de meest onderzochte persoonlijkheidsconstructen betreft. Desondanks lijken er zowel bij leken als bij professionals hardnekkige mythes te bestaan. Zo worden personen met psychopathische trekken vaak afgeschilderd als gewelddadige (seksuele) roofdieren die onbehandelbaar zijn. Maar is dat wel zo?
Kasia Uzieblo is doctor in de klinische psychologie (VUB), haar promotieonderzoek betrof emotionele verwerking van psychopathie. Momenteel is ze als senior onderzoeker verbonden aan de Forensische Zorgspecialisten (Van der Hoevenkliniek, Utrecht). Aan de hand van de meest recente wetenschappelijke evidentie ging Prof. Uzieblo eerst dieper in op het construct zelf en werden verschillende visies hierop naast elkaar geplaatst. De persoonlijkheidsbenadering, ofwel de visie van Harvey Cleckley, benadert psychopathie als een constellatie van persoonlijkheidstrekken. Hiertegenover staat de criminele visie of de gedragsbenadering, die meer nadruk legt op het agressieve, criminele en predatorisch gedrag van personen met psychopathie. De derde visie op psychopathie, namelijk de triarchische conceptualisatie van het construct, beoogt de verschillende visies met elkaar te verzoenen. Deze benaderingswijze stelt drie afzonderlijke persoonlijkheidstrekken voorop, die weliswaar aan elkaar gerelateerd zijn: disinhibitie, onbevreesdheid en gemeenheid. Deze benadering laat toe om te differentiëren tussen personen met psychopathie die in de criminaliteit belanden, en personen met psychopathische trekken die niet overgaan tot het plegen van feiten. Want het is niet zo dat iedere persoon met psychopathische trekken overgaat tot crimineel gedrag, net zomin dat iedere crimineel psychopathische trekken vertoont.
De Psychopathy Checklist-Revised betreft het meest onderzochte en gehanteerde instrument om psychopathie te meten. Kasia Uzieblo gaf aan hoe de scores dienen geïnterpreteerd te worden en hoe verschillende subtypes geïdentificeerd kunnen worden. Alsook werden kanttekeningen geplaatst bij het gebruik van dit instrument voor het voorspellen van seksueel recidive. Ondanks het voorspellende aspect van het antisociale facet, is het niet aangewezen om de PCL-R als risicotaxatie instrument te hanteren. Hierna werd dieper in gegaan op de veronderstelde relatie tussen psychopathie en seksueel geweld. Uit onderzoek blijkt dat psychopathie kan gelinkt worden aan verschillende vormen van seksueel geweld én aan een hogere mate van geweld tijdens een seksueel delict. De prevalentie van psychopathie varieert weliswaar naargelang het type van delict. Hierbij wordt een duidelijk verschil opgemerkt wanneer er een onderscheid gemaakt wordt tussen plegers met minder- of meerderjarige slachtoffers, of ‘gemengde plegers’ die zowel minder-als meerderjarige slachtoffers hebben gemaakt. Deze laatste groep vertoont de hoogste prevalentie van psychopathische trekken, gevolgd door de groep ‘verkrachters’ van volwassen slachtoffers. Bij kindermisbruik worden de laagste percentages gemeten.
Tot slot daagde de professor de assumptie uit dat personen met psychopathie onhandelbaar en onbehandelbaar zijn en wees ze op de consequenties die deze mythes met zich meebrengen. Hierbij reikte ze de deelnemers handvaten aan om met deze doelgroep om te gaan.