Sien Steenhoudt, criminoloog in opleiding (UGent) en stagiaire bij het UFC, bespreekt de moeilijkheden en mogelijkheden van recidiveonderzoek bij seksueel delinquenten in België.

 

Recidiveonderzoek bij seksueel delinquenten in België: een verkennende studie met het oog op de effectiviteit van de behandeling (Sien Steenhout, criminoloog in opleiding, UGent)

Recidivecijfers worden regelmatig gehanteerd als uitkomstcriterium voor de effectiviteitsmeting van de behandeling van seksueel delinquenten. Onderzoek naar recidive kan dus (onder andere) voor behandelcentra waardevol zijn met het oog op de evaluatie en vooruitgang van de behandeling (Robert, Mine & Maes, 2015). Hierna wordt – aan de hand van een literatuurstudie – getracht een beeld te schetsen van de actuele situatie met betrekking tot het Belgisch recidiveonderzoek bij seksuele delinquenten en van de mogelijkheden en valkuilen die gepaard gaan met het uitvoeren van dit soort onderzoek. Dit met als doelstelling een kleine opstap te kunnen vormen voor een concreter onderzoeksplan.

Recidiveonderzoek in België is opvallend beperkt en staat nog volop in zijn kinderschoenen. Er zijn weinig nationale recidivecijfers voorhanden én als die er al zijn, zijn ze meestal niet toegespitst op plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag, en kunnen moeilijk gekoppeld worden aan behandeleffecten. Er is echter een kleine kentering aan de gang (Robert, Pauwels, Van der Laenen, Maes & Vermeulen, 2015). Na enkele kleinschalige nationale publicaties volgde in 2015 de publicatie van een eerste nationale recidiveonderzoek (Robert et al., 2015). Dit onderzoek werd uitgevoerd op basis van gegevens uit de databank van het Centraal Strafregister en focust op de recidive van alle personen die in 1995 het voorwerp uitmaakten van een definitieve rechterlijke uitspraak in het Centraal Strafregister. Recidive werd gedefinieerd als een nieuwe rechterlijke uitspraak en dit over een follow-up periode van 18 jaar. Bovendien is er een onderzoeksproject lopende dat specifiek de recidive van seksuele delinquenten centraal stelt. Het onderzoek draagt volgende titel: ‘Seksuele delinquenten actief in en stoppen met criminaliteit: recidive, criminele carrières en desistance’ (Maes, Telle & Pham, 2018).


Ondanks vele effectstudies die besluiten tot een positief effect van cognitieve gedragstherapie bij zedendelinquenten blijft men de kwaliteit van deze studies in vraag stellen. Als punt van kritiek baseert men zich op de methodologische zwaktes en gebreken van studies naar behandelingseffectiviteit en recidive. Daar enigszins mee samenhangend verwijst men naar de beperkte vergelijkbaarheid van al die studies.
Om aan recidive-onderzoek te kunnen beginnen, moeten eerst en vooral de referentiebeslissing (als vertrekpunt van het onderzoek) en de criteria voor recidive worden afgebakend. Deze zijn afhankelijk van de beschikbare gegevens en databanken. Er wordt dus doorgaans gebruik gemaakt van gegevens uit de politionele en justitiële databanken en criteria zoals (her)veroordelings-, (her)aanhoudings- en (her)opsluitingscijfers. Dit leidt echter tot een onderschatting van de werkelijke ‘base rate’ van recidive. Voor vele officiële registraties blijft een groot deel van de criminaliteit onbekend. Ook zijn vele databanken niet volledig omdat deze onderhevig zijn aan de invloed van processen van criminalisering, selectiviteit, doorverwijzing en besluitvorming op meerdere niveaus. Daarnaast kan er niet met zekerheid gezegd worden dat de registraties altijd gedaan worden (Craig, Browne & Stringer, 2003).
Ten tweede moet er een bepaalde periode afgebakend worden waarin herval kan worden vastgesteld. Ondanks het gegeven dat er na verloop van enkele jaren een de-escalatie van criminele activiteiten zou plaatsvinden, wordt een te korte follow-up periode vaak aangehaald als valkuil voor recidiveonderzoek. Een te korte opvolgingsperiode zou dan weer kunnen bijdragen aan de onderschatting van de werkelijke omvang van recidivecijfers (Craig et al., 2003). Als laatste maakt onderzoek naar recidive idealiter ook gebruik van een experimentele groep die vergelijkbaar is met de controlegroep. Dit is een criminologische context niet voor de hand liggend en ook ethisch is dit moeilijk te realiseren (Jeandarme et al., 2015).

Er zijn echter ook kansen voor recidiveonderzoek bij seksueel delinquenten. Recidive-onderzoek toespitsen op de groep seksuele daders biedt mogelijkheden om veel meer relevante, gedetailleerde gegevens te verzamelen dan wanneer recidive-onderzoek een zeer algemeen opzet volgt en bijvoorbeeld meerdere ruime dadergroepen includeert. Maar de samenstelling van zedendelinquenten heeft ook zijn nadeel. Die bestaat namelijk uit een heterogene groep van individuen en subgroepen, waarbij het type delict dat gepleegd wordt, het type slachtoffer, en ook de recidive opvallend verschillend zijn en waarbij veralgemenende uitspraken dus voorzichtig moeten gebeuren (Craig et al., 2003). Er gaan daarnaast ook stemmen op om aan de hand van zelfrapportage het ‘dark number’ tegen te gaan, waarbij onbekende criminaliteitsgegevens (zoals politiecontact zonder verdere gevolgen) hierdoor toch kunnen worden onthuld en zo een accuratere benadering van de recidiveprevalentie weergeven (Caldwell, 2010). Ook wordt geopperd om ‘institutionele incidenten’ of ‘incidenten gerapporteerd in een therapeutische context’ hierbij in te schakelen en andere niet officiële gegevens als criteria van recidive mee te tellen. Zo zijn er al enkele onderzoeken die hiervan gebruik hebben gemaakt en waarbij de recidiveprevalentie op aanzienlijke wijze steeg (Jeandarme et al., 2015).

Bibliografie
Caldwell, F. (2010). Study Characteristics and Recidivism Base Rates in Juvenile Sex Offender Recidivism. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 54 (2), 197-212.
Craig, A., Browne, K.D., & Stringer, I. (2003). Treatment and sexual offence recidivism. Trauma, Violence & Abuse, 4 (1), 70-89.
Jeandarme et al. (2015). Forensische pilootprojecten ‘medium security’. Herval in delictgedrag na behandeling van geïnterneerden ressorterend onder CBM Gent. Panopticon, 36 (3), 227- 247.
Maes, E., Telle, E., & Pham, T. (2018). Sex offender recidivism in Belgium: a state of affairs. Belspo.
Robert, L., Mine, B., & Maes, E. (2015). Recidive na een rechterlijke beslissing. De eerste nationale cijfers over recidiveprevalentie op basis van het Centraal Strafregister. Panopticon, 36 (3), 173-198.
Robert, L., Pauwels, L., Vander Laenen, F., Maes, E., & Vermeulen, G. (2015). Meer en beter: onderzoek naar recidive in België. Panopticon, 36 (3), 151-157.