Tijdens de UFC Journal Club van mei 2019 presenteerde onze stagiaire toegepaste psychologie, Nele Carpentier, twee interessante artikels betreffende het motivatie-facilitatiemodel van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hieronder kan u een verslagje van deze presentatie lezen.

Tijdens de journal club werd het motivatie-facilitatiemodel van seksueel grensoverschrijdend gedrag besproken. Dit model is sterk beïnvloed door het preconditiemodel van Finkelhor en ‘The General Theory of Crime’ van Gottfredson en Hirschi.

Het model stelt dat er een motivatie aanwezig moet zijn die eventueel zou kunnen leiden tot het stellen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Immers is motivatie een psychologisch proces dat de richting van bepaald gedrag stuurt. Er worden drie primaire seksuele motivaties omschreven, nl. parafilie, het beschikken over een hoog libido en intense mating effort.

Parafilieën verwijst naar de seksuele oriëntatie. Pedofilie valt onder de parafilieën, waardoor pedofilie een motivator kan zijn om seksueel grensoverschrijdend gedrag te stellen tegenover minderjarigen. Er is enerzijds de seksuele oriëntatie en anderzijds is er de kracht van het seksueel verlangen of het libido. De focus bij mensen met een hoog libido is vaak het stellen van seksueel gedrag. Ten slotte wijst Intense mating effort op de investering (tijd, energie, bronnen) die besteed wordt aan het vinden van nieuwe seksuele partners in plaats van het investeren in en het onderhouden van een huidige partner en diens nakomelingen.

Indien er een motivatie aanwezig is wil dit nog niet zeggen dat de persoon overgaat tot de werkelijke daad. Er dient sprake te zijn van faciliterende factoren. Dit zijn factoren die het stellen van bepaald gedrag vergemakkelijken en bepaalde aanwezige trek- of toestandsinhibitoren tegen het handelen op basis van motivatie overwinnen. Er worden twee trek-faciliterende factoren beschreven, nl. zelfregulatieproblemen en vijandige mannelijkheid.

Onderzoek toont aan dat zedendelinquenten executieve tekorten hebben. Deze zelfregulatie tekorten uit zich op zowel seksueel als algemeen vlak. Ten slotte omvat vijandige mannelijkheid de haatachtige opvattingen en overtuigingen, achterdochtigheid en vijandigheid tegenover vrouwen.

De toestandsfaciliterende factoren die in dit model worden beschreven zijn het negatief effect en het alcoholgebruik. Mannen die een negatief affect ervaren kunnen seks opzoeken als een manier van coping. Overigens wordt er opgemerkt dat zedendelinquenten sneller hun daad plegen dan andere type daders o.i.v. alcohol.

Indien er motiverende en faciliterende factoren aanwezig zijn kan het nog zijn dat er geen zedendelict plaatsvindt doordat er geen situationele mogelijkheid is om het delict te plegen. Ten eerste werden er kenmerken beschreven die mensen kwetsbaarder maken om slachtoffer te zijn van een zedendelict. Ten tweede is er de aanwezigheid van een potentiële beschermer. Ten slotte is er het moment van de dag en de plaats.

Het motivatie-facilitatiemodel wordt toegepast op kinderpornografie. Er werd een meta-analyse uitgevoerd waarbij er drie groepen werden onderscheiden, nl. CSEM exclusieve daders (hands-off delicten), zedendelinquenten tegenover kinderen (hands-on delicten) en de gemengde dadergroep. CSEM exclusieve daders hebben minder kans op toegang tot kinderen en meer kans op internettoegang. Ze scoren significant lager dan de andere groepen op antisociale tendensen en significant hoger op psychologische variabelen die een interne barrière kunnen vormen op het plegen van hands-on delicten. De voorspellende factoren voor het plegen van hands-off delicten zijn het hebben van een hoog libido en het gebruik van fantasieën m.b.t. kinderen. De gemengde dadergroep is hoogstwaarschijnlijk pedofiel, ondervinden meer intimiteitsproblemen dan zedendelinquenten tegenover kinderen, hebben vaker seks met een lager commitment, meer problemen met seksuele regulatie en meer jeugdmoeilijkheden dan CSEM exclusieve daders.

Zedendelinquenten tegenover kinderen beschikken voornamelijk over antisociale tendensen, zijn minder seksueel geïnteresseerd in kinderen vergeleken met de andere groepen, hebben eerder een afstandelijke benadering bij het aangaan van relaties dan CSEM-exclusieve daders en zijn minder geneigd om problemen te melden met preoccupatie en seksuele zelfregulering vergeleken met CSEM-exclusieve daders. Ten slotte hebben ze een grotere kans op psychische aandoeningen, het hebben van een moeilijkere jeugd en meer misbruikervaringen dan CSEM-exclusieve daders .

CSEM gebruikers hebben meestal een grotere toegang tot het internet dan de hands-on delinquenten en de gemengde dadergroep. Dit wijst op een belangrijke faciliterende factor. Bovendien wordt er gesteld dat misbruik ondersteunende cognities seksueel grensoverschrijdend gedrag faciliteren. Ten slotte is seksuele opwinding een faciliterende factor. Seksuele opwinding is een voorbijgaande toestand die een negatief effect kan hebben op zelfcontrole en het besluitvormingsproces. Indien een persoon een seksuele opwinding ervaart zal zijn aandacht verschuiven naar seksueel gerelateerde stimuli en wordt de bereidheid voor het stellen van seksueel gedrag verhoogd. Dit kan ertoe leiden dat mensen overwegingen negeren die hen er normaal gesproken van afraden om deel te nemen aan een activiteit die voldoet aan de voorbijgaande toestand (vb. risicovol gedrag) en bovendien onmiddellijk bevrediging zoeken (vb. impulsief handelen). Sommige CSEM daders geven aan dat ze in de eerste instantie legale pornografie bekijken om zo te vorderen naar het bekijken van CSEM.

Een van de belangrijkste sterkte van het model is dat er toepassing mogelijk is op andere types overtredingen. Bovendien zijn er verschillende beperkingen van het model. De motivaties zijn enkel seksueel van aard, vijandige mannelijke kan zowel geplaatst worden als motiverende en/ of faciliterende factor. Het model houdt geen rekening met protectieve, situationele, systemische en structurele fenomenen. Het model brengt geen slachtofferkarakteristieken, kwetsbaarheden of weerstand in kaart. Er is onderzoek nodig voor de causaliteit te bepalen tussen motivatie en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ten slotte biedt het model geen antwoord op de vraag hoe dader benaderd moeten worden die zowel kinderen als volwassenen slachtoffer maken?

Opmerkingen bij het artikel

Tijdens de voorstelling van het artikel wordt er de bedenking gemaakt hoe de verschillende type daders onderverdeeld kunnen worden in hands-on of hands-off dadergroepen. Er heerst nog te veel onduidelijkheid omtrent een duidelijke categorisering van daders in deze twee groepen. Er dient een specifieker omschrijving omtrent hands-on en hands-off daders beschreven te worden. Bovendien is het model niet van toepassing op elke casus. Dit toont het belang aan van de ontwikkeling van verschillende modellen, zodat elk type casus beroep kan doen op een model dat het beste past bij die specifieke casus. Bovendien is het geen complex model, dit wil zeggen dat het makkelijk gevisualiseerd en uitgelegd kan worden aan de cliënt waardoor er samen met de cliënt nagedacht kan worden over hoe dit model op hem van toepassing is. Dit verhoogt de cliëntparticipatie waarnaar gestreefd wordt tijdens een gesprek.

Babchishin, K. M., Merdian, H. L., Bartels, R. M, Perkins, D. (2018). Child Sexual exploitation materials offenders: a review. European Psychologist, 23(2), 130-143.

Seto, M. C. (2017). The Motivation-Facilitation Model of Sexual Offending. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 107906321772091. doi:10.1177/1079063217720919

De volledige artikels kan u terugvinden aan de hand van bovenstaande referentie of digitaal opvragen via Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.