Tijdens de UFC Journal Club van januari 2020 presenteerde onze stagiaire psychologie, Mara Vanderputten, een interessante artikel betreffende 'Differentiating Adults With Mixed Age Victims From Those Who Exclusively Sexually Assault Children or Adults' van Rice, J., & Knight, R. A. (2019). Hieronder kan u een verslagje van deze presentatie lezen.

Daders die seksuele feiten plegen op zowel volwassenen als kinderen hebben volgens onderzoek een toegenomen risico om opnieuw feiten te plegen. Deze groep daders wordt echter nauwelijks onderzocht. Het onderzoek van Rice en Knight tracht te exploreren wat de onderscheidende karakteristieken zijn van deze groep in vergelijking met daders die uitsluitend feiten op kinderen of volwassenen plegen. Het belang van dit onderzoek ligt vooral bij de implicaties die de onderzoeksresultaten hebben naar preventie en behandeling toe.

De onderzoekers baseerden zich op bestaand onderzoek en theorieën om tot drie variabelen/karakteristieken te komen die ze wilden vergelijken tussen de drie groepen. De eerste variabele was traumageschiedenis, aangezien negatieve of traumatische ervaringen in de kindertijd veel voorkomen in de ontwikkelingsgeschiedenis van zedendelinquenten (Levenson, Willis, & Prescott, 2014; Starzyk & Marshall, 2003). Een onderzoek van Maniglio (2011) toonde aan dat daders met kinderen als slachtoffer meer seksueel misbruik kenden in hun kindertijd en daders met volwassenen als slachtoffer meer fysieke mishandeling kenden in hun kindertijd. Knight en Rice speculeerden daardoor dat daders met slachtoffers van gemengde leeftijden in hun kindertijd blootgesteld werden aan beide types trauma. Daarnaast speelt een laag zelfbeeld een belangrijke rol in de etiologie van seksuele delicten (Marshall & Marshall, 2000). Traumatische ervaringen worden bovendien gerelateerd aan een laag zelfbeeld (Burk & Burkhart, 2003). Bestaand onderzoek toonde reeds aan dat daders met kinderen als slachtoffer een lager zelfbeeld hebben dan daders met volwassenen als slachtoffer. Rice en Knight hypothetiseerden dat indien de daders met slachtoffers van gemengde leeftijden meer getraumatiseerd zouden zijn dan de andere twee groepen, hun zelfbeeld dan mogelijk ook lager is. De laatste karakteristiek die ze onderzochten is psychopathie. Uit onderzoek blijkt dat daders met slachtoffers van gemengde leeftijden meer psychopathie vertonen dan de andere twee groepen. 64% van de daders met slachtoffers van gemengde leeftijden zou psychopaat zijn op basis van de PCL-R (Porter et al., 2000; Rice & Harris, 1997). Concluderend verwachtten de onderzoekers dat de groep met slachtoffers van gemengde leeftijden een hogere mate van trauma’s in de kindertijd hebben zowel fysieke mishandeling als seksueel misbruik), een lager zelfbeeld hebben en hogere levels van psychopathie vertonen.

De onderzoekers maakten gebruik van een database van 900 zedendelinquenten die geëxamineerd werden voor ‘civil commitment’ (gedwongen opname) in het Massachusetts Treament Center. Al de beschikbare informatie uit de klinische dossiers van de zedendelinquenten (verslagen van justitie, politie, school, werk, psychologische testen, …) werden gecodeerd door getrainde onderzoeksassistenten. De beoordeling van de PCL-R werd gedaan door assistenten die hiervoor opgeleid zijn.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er een tendens bestaat dat daders met slachtoffers van gemengde leeftijden in het algemeen meer traumatische ervaringen hebben dan de andere twee groepen daders, deze tendens is echter niet statistisch

significant. De traumageschiedenis tussen de drie dadergroepen is bijgevolg gelijkend. Daarnaast blijkt dat de daders met slachtoffers van gemengde leeftijden en daders met volwassenen als slachtoffer een lager zelfbeeld hebben en meer psychopathie vertonen dan daders met kinderen als slachtoffer. Deze onderzoeksresultaten hebben belangrijke implicaties naar behandeling toe. Zo zouden daders met slachtoffers van gemengde leeftijden sterk gebaat kunnen zijn bij een behandeling die inzet op de verwerking van hun trauma’s (traumatherapie) en hun laag zelfbeeld. Ook voor het opstellen van een accuraat preventiebeleid kan deze informatie belangrijk zijn.

Bedenkingen bij het artikel

De onderzoekers reiken zelf enkele belangrijke beperkingen van hun onderzoek aan. Zo stellen ze in vraag of hun meting van het construct ‘zelfbeeld’ wel echt het zelfbeeld meet. Daarnaast bestaan hun data uit archieven (1959-1990) van klinische dossiers, wat verschillende mogelijke problemen met zich meebrengt, zoals missende of onvolledige informatie omdat clinici mogelijk nu andere zaken belangrijk achten dan toen. Bovendien waren er toen minder gestandaardiseerde klinische evaluaties. Tot slot formuleerde het UFC-team ook enkele bedenkingen bij het onderzoek. Zo stellen we ons vragen bij de operationalisatie van de variabelen. We benadrukken dat gevoelens van afwijzing/minderwaardigheid/… ons inziens constructen lijken die moeilijk gecodeerd kunnen worden met een score van 1 of  2, afhankelijk van in welke mate het aanwezig is bij de participant. We vragen ons af of op deze manier complexe gevoelens, als bv. afwijzing, wel accuraat in kaart zijn gebracht. Daarnaast wordt er in het onderzoek enkel rekening gehouden met het aantal traumaervaringen dat de participant heeft meegemaakt. De manier waarop de participant het trauma heeft verwerkt of er mee is omgegaan lijkt ons echter ook belangrijk om te includeren. Dit zegt wellicht meer over de impact dat het trauma gehad heeft op de participant. Ook bij de opstelling van de hypotheses heerst er onduidelijkheid. We verwijzen hier naar de hypotheses dat ‘de daders met slachtoffers van gemengde leeftijden even veel of meer seksueel misbruik gekend hebben dan de daders met kinderen als slachtoffer’ en dat ‘ze even veel fysieke mishandeling gekend hebben als de daders met volwassenen als slachtoffer’. Er mist echter theoretische of empirische onderbouwing bij het verklaren waarom het bij de ene hypothese ‘even veel of meer’ betreft en bij de andere ‘even veel’.

Rice, J., & Knight, R. A. (2019). Differentiating adults with mixed age victims from those who

exclusively sexually assault children or adults. Sexual Abuse31(4), 410-430.

Burk, L. R., & Burkhart, B. R. (2003). Disorganized attachment as a diathesis for sexual

deviance: Developmental experience and the motivation for sexual offending. Aggression and Violent Behavior, 8, 487-511. doi:10.1016/S1359-1789(02)00076-9

Levenson, J. S., Willis, G. M., & Prescott, D. S. (2014). Adverse childhood experiences in

the lives of male sex offenders implications for trauma-informed care. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 28, 340-359. doi:10.1177/1079063214535819

Maniglio, R. (2011). The role of childhood trauma, psychological problems, and coping in

the development of deviant sexual fantasies in sexual offenders. Clinical Psychology Review, 31, 748-756. doi:10.1016/j.cpr.2011.03.003

Marshall, W. L., & Marshall, L. E. (2000). The origins of sexual offending. Trauma, Violence,

& Abuse, 1, 250-263. doi:10.1177/1524838000001003003

Porter, S., Fairweather, D., Drugge, J., Herve, H., Birt, A., & Boer, D. P. (2000). Profiles of

psychopathy in incarcerated sexual offenders. Criminal Justice and Behavior, 27, 216-233. doi:10.1177/0093854800027002005

Rice, M. E., & Harris, G. T. (1997). Cross-validation and extension of the violence risk

appraisal guide for child molesters and rapists. Law and Human Behavior, 21, 231-241. doi:10.1023/A:1024882430242

Starzyk, K. B., & Marshall, W. L. (2003). Childhood family and personological risk factors

for sexual offending. Aggression and Violent Behavior, 8, 93-105. doi:10.1016/S1359- 1789(01)00053-2

 

De volledige artikels kan u terugvinden aan de hand van bovenstaande referentie of digitaal opvragen via Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.